Ik weet niet hoe het met jou zit, maar ik vind inmiddels overal mondkapjes terug. In de binnenzak van mijn winterjas, in m’n werktas, in de zijvakken van m’n hoodies: als die mondkapjes tien euro biljetten waren geweest, was ik nu een welgesteld man geweest.

Laat ik ook maar meteen mijn oprechte verontschuldigingen aan Ab Osterhaus en Diederik Gommers aanbieden, want ik moet bekennen dat ik ze niet alleen gebruik om de aerosolen van anderen buiten mijn neusholtes te houden. Als brildrager zijn ze bijvoorbeeld ook reuze geschikt om af en toe even de glazen te poetsen, nu er een tekort aan niet essentiële brilpoetsdoekjes is ontstaan. Ook veeg ik er weleens mijn mondhoeken en vingertoppen mee af nadat ik een lekkerbekje op de Lindengracht markt heb gegeten. Ik neem me iedere keer weer voor om de eerstvolgende keer aan de visboer te vragen of hij me wat extra servetjes kan geven, maar dat vergeet ik dan weer.

En noem mij maar een viezerik, maar tijdens wandelingen gebruik ik mijn mondkapjes ook weleens om mijn neus af te vegen. Binnen staat mijn kachel regelmatig op ‘standje Soestdijk’ – naar verluidt had prins Bernhard de verwarming op 28 graden staan. Als ik van binnen naar buiten ga om een ommetje te maken, begint mijn neus fanatiek mee te lopen. Een mondkapje is dus een multifunctionele verrijking van mijn leven. Omdat het pleepapier nog niet is weggehamsterd in de supermarkten, gebruik ik ze nog nét niet om mijn reet ermee af te vegen. En zo te zien ben ik niet de enige, want als ik soms naar andermans mondkapjes kijk, zie ik dat de termen ‘wasbaar’ en ‘herbruikbaar’ relatieve begrippen zijn. Deze week zag ik iemand die een volledig verkreukeld vodje voor zijn bakkes had hangen en dat stelde mij gerust.

Als klap op de vuurpijl-die-dit-jaar-niet-mag-worden-afgestoken kwam ik bij de Albert Heijn in de Kinkerstraat een goede vriendin tegen. Voor de deuropening was ze naarstig en geïrriteerd op zoek naar een mondkapje. ‘Bent u iets kwijt, mevrouw?’, vroeg ik haar, bij wijze van begroeting. ‘Pfff, ik heb mijn mondkapje denk ik in de auto laten liggen’, antwoordde ze. ‘Heb jij er nog één?’ Weliswaar had ik er genoeg op zak, maar die waren allemaal… hoe zal ik het nou eens netjes uitdrukken… nogal verontreinigd. Toen ik aangaf dat ik geen schóón mondmasker bij me had, kreeg ik het antwoord dat ik had kunnen verwachten: ‘ah joh, dat maakt niet uit, ik ben niet vies van je en je bent toch gezond?’
En zo zag ik even later mijn goede vriendin met mijn volgesnoten brilpoetsmondkapje met lekkerbekjes-geur bij de pastasauzen staan…