Ik hoop altijd dat het een eenmalig incident is. Dat ze niet allemaal zo zijn. Dat ze op school worden gecorrigeerd zodra ze dat woordje te pas en te onpas gebruiken. En dat ouders nog aan huisarrest doen. Ergens hoop ik ook weleens dat ik gewoon een stigmatiserende klootzak ben geworden en dat er vele malen meer positieve uitzonderingen zijn op wat ik vrijwel wekelijks om mij heen hoor in bus 21. Maar nee, ook ditmaal wordt het woord ‘kanker’ weer eens veelvuldig gebruikt. En wederom niet in een triest verhaal waaruit blijkt dat er iemand ernstig ziek is. Telkens als ik het ‘k-woord’ hardop uitgesproken hoor worden, lopen de rillingen onmiddellijk over mijn rug. Denk ik meteen met een rotgevoel terug aan de mensen die kanker hadden en er nu al jaren niet meer mogen zijn.

Mijn gedachten dwalen af, totdat ik opnieuw opschrik van dat woordje dat kennelijk zoveel impact op mij heeft. Ik voel de neiging opkomen om er iets van te zeggen. Maar ik doe het niet, want ze zijn met z’n drieën en ze voelen zich overduidelijk superieur. Ben ik een slappe en hypocriete lul dat ik slechts stiekem een foto van ze maak en verder mijn bek dichthoud? Omdat ik weet dat het slechts een druppel op een gloeiende plaat zou zijn? En is het eigenlijk erger dat ze het woord ‘kanker’ uitspreken dan wanneer ze ‘tyfus’ of ‘pleuris’ zouden zeggen?

‘Krijg koperen hartkleppen, dan kun je je leven lang de tering poetsen! hoorde ik een Amsterdammer ooit tegen zijn beste vriend zeggen. Daar moest ik dan wel weer om lachen. Het was een combinatie van zijn leeftijd en de manier waarop hij het zei en je weet: c’est le ton qui fait la musique!

‘Kanker-erg’

Terug naar de stiltecoupé. De drie boys, allemaal goed gekleed en – op de welbekende zoemende ‘Z’ na – verder keurig Nederlands pratend, kwamen dus naast mij zitten. Omdat hun vorige plek in de trein – naar eigen zeggen – ‘kanker-erg naar pis stonk’. De jongen met het witte shirt en het horloge vertelt in geuren en kleuren over de bitch die hij gisterenavond ‘kankerhard’ geneukt heeft. ‘En eigenlijk wilde ik alleen haar hoofd’, licht hij toe aan zijn lachende vrienden, terwijl hij kort naar zijn geslachtsdeel wijst. Dan besluit het drietal om even een goede vriend te bellen. Uit het verhaal begrijp ik dat het zijn eerste werkdag sinds lange tijd is geweest. Hij wordt op de speaker gezet, want disrespecten van de regels is stoer. Ondertussen lees ik dat je een boete van €140 kunt krijgen wanneer je dusdanig veel herrie maakt dat andere reizigers er overlast van ondervinden. ‘Deze boete wordt echter hoogst zelden uitgeschreven’, staat erbij. ‘Broer, hoe voelt het nu om drie uurtjes gewerkt te hebben?’ roept één van hen. De ‘broer’ in kwestie blijkt hier niet van gediend en hangt op na een ‘fok jou!’

‘Kankertrek’

Een dame achter mij kijkt heel even achterom, maar houdt het bij een afkeurende blik en een diepe zucht. Even later loopt ook een conducteur zwijgzaam langs. ‘Zijn we er al? Waar gaan we zo tjappen dan? Ik heb kankertrek, man!’ galmt het door de ruimte, terwijl ze geboeid naar een ‘kankerzieke’ video kijken van een paar meiden die met elkaar vechten op een schoolplein. Tijdens het uitstappen kijkt één van de jongens me ineens indringend aan. Ik draai onmiddellijk mijn hoofd weg, omdat ik hem nog steeds het liefst op zijn bek zou willen timmeren.

‘Meneer, weet u misschien hoe we het snelst bij het Koningsplein komen?’, vraagt hij.
‘Ja, tram 2 – richting Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis.’, antwoord ik.

Martijn van Stuyvenberg
Hoofdredacteur Mokum Magazine