Jarenlang maakte ik zelden tot nooit gebruik van een taxi, maar deze week maakte ik tijdens korte ritjes kennis met maar liefst 4 verschillende taxichauffeurs.

Die van Uber was het type ‘snel rijden, snel cashen, want ‘het vrouwtje’ – zo noemde hij haar – zat thuis al te wachten met het avondeten. Hij had de hele dag nog niet gegeten en zijn ledige maaglucht circuleerde door de hele taxi zodra hij het woord nam. ‘Amsterdammers zijn gierige tyfuslijers!’ brulde hij vanuit het niets. Ik keek de andere kant op om de zoveelste koliekwalm te ontwijken, terwijl hij bleef foeteren dat toeristen veel royaler zijn als het om fooitjes gaat. Ik voelde me geenszins aangesproken door het betoog  van deze met consumptie pratende driftkikker met een haviksneus. Ook op de rijstijl van zijn medeweggebruikers had hij een hoop aan te merken. Met groot licht knipperde de verkeershufter voortdurend naar automobilisten die in de weg stonden. ‘Broer, donder nou toch eens op!’

Na mijn afspraak werd ik weer opgehaald door zijn collega, een zwijgzame vijftiger die op Gerard Spong leek. Hij had al vijfhonderd 5-sterrenreviews op zijn naam staan, zag ik in de taxi app. Waarschijnlijk oneerlijk verkregen van talloze GroenLinks stemmende yogamatplakkers, die tijdens hun rit volledig in hypnose waren geraakt. Hij zette namelijk zúlke treurige muziek op, dat ik op de plaats van bestemming de neiging had om mezelf zó in een plas langs de kant van de weg te laten rollen. Twintig minuten lang zaten we, zonder ook maar één woord te wisselen, naast elkaar en luisterden we naar zijn meditatiemuziek waarvan zelfs mijn trillend ooglid tot rust kwam.

Lees ook: App-solutely!

De derde chauffeur begroette me met ‘Goeiedagschotel!’ en was een jolige vrolijkerd, die voortdurend aan het woord was, twee fietsers en een scooter van hun sokken reed  en me proestend vertelde over de dame die voor mij in zijn taxi zat. ‘Elke maand word ik rechtstreeks door haar gebeld en dan wil ze dat ik een aantal malen met hoge snelheid over al die hoge hobbels van de Amstel rijd, aan de overkant van Carré. Hoef ik een half uur alleen maar heen en weer te rijden en dan breng ik haar weer naar huis. Bizar hè?’ Hij gaf me een por met zijn elleboog en knipoogde: ‘volgens mij komt ze zo geil als boter thuis, maar haar man is overleden, dus ze zal wel heel wat attributen op haar nachtkassie hebben leggen!’

Tot slot ontmoette ik een oud militair, die op een blauwe maandag ook nog scheikundeleraar was geweest, maar zich had laten wegpesten door zijn klas. Op zekere dag besloot hij om taxichauffeur te worden. Niet aan Baudet doorvertellen, maar in Harry Mens-taal vertelde hij dat hij twee maanden geleden was overvallen door ‘drie Marokkaantjes’. Hij had ze opgepikt bij het Lucas Andreas, het ziekenhuis dat echte Amsterdammers waarschijnlijk nog heel lang geen OLVG West zullen noemen. Ergens in Geuzenveld liet het drietal hem een straatje inrijden, waar hij getrakteerd werd op een pistool in zijn nek en hij onvriendelijk doch dringend verzocht werd om zijn voertuig te verlaten. Bang was hij niet, integendeel. ‘De grootste vijand in mijn karakter is dat ik geen angst ken’, haalde hij z’n schouders op. Zijn Mercedes C-klasse werd al snel teruggevonden, omdat een taxicentrale nou eenmaal precies weet waar hun chauffeurs uithangen en omdat hij bovendien zijn mobiele telefoon in de auto had laten liggen. Hij had nog wel aangifte gedaan, maar uiteraard heeft hij daar nooit meer iets van gehoord. ‘Ach ja, er lopen nou eenmaal heel wat tyfuslijers rond in deze stad’, was zijn conclusie.

Omdat ik niet tot deze categorie wilde behoren, laat staan tot de ‘gierige tyfuslijers’, gaf ik ‘m twintig euro fooi. Het kost een paar centen, zo’n taxi in een autoluwe stad, maar je hoort nog eens wat!

Martijn van Stuyvenberg
Hoofdredacteur Mokum Magazine

taxichauffeurs taxichauffeurs taxichauffeurs

taxichauffeurs