Mijn buurvrouw nam mij na het eten mee naar buiten voor een ommetje. ‘Dat is goed voor je, eens een flink eind lopen. En hier in deze straat is een gladde stoep, hier is het makkelijk lopen voor je.’ Ik stemde een beetje aarzelend in. Oké, met de rollator kan ik het wel aan.

Zo gingen wij op weg. Heerlijk weer, zo’n laatste zwoele zomeravond. Het begon al te schemeren, er waren maar weinig mensen op straat. Mijn buurvrouw liep voorop, ik probeerde haar tempo bij te houden. Oh kijk, daar zat een eenzame man op een bankje voor een huis. Hij keek recht voor zich uit en leek mij niet te zien. Hij maakte een trieste indruk. Ik sjokte verder met de rollator, moest tempo maken, mijn buurvrouw was al een eind verder in de stille straat.

Het werd nu ook flink donker. We liepen de hoek om, verder op de doorlopende strakke stoep. Hier was het ook stil. Nee, daar zat iemand op een stoel voor een huis. Ik keek. Deze man staarde eveneens voor zich uit. Ik zag dat hij geen sokken aan had. Verder was hij keurig gekleed, al vielen zijn gerafelde broekspijpen op. Ook hij keek strak voor zich uit. Mijn buurvrouw liep nog steeds een eindje voor mij uit.

Lees ook: Blote oesters

Plotseling werd de stilte verbroken. Er werd gelachen, mensen spraken vrolijk met elkaar. De oorzaak van de pret was een kleine, dikke man die bezig was met een opgerolde slaapzak voor zich uit te duwen, op weg naar een open deur in een schutting. ‘Oh,’ zei mijn buurvrouw, ‘dat is ouwe Jan, die is op weg naar zijn slaapplek. Kijk, daar heeft hij zijn vaste plek, achter die schutting.’

Ik was met stomheid geslagen. Was ik tijdens een simpel avondwandelingetje getuige van twee mannen die in stilte wegzakten in hun eenzaamheid, en tegelijk van een opgewekte dikzak die vrolijk zijn slaapzak naar zijn vaste plek duwde?

Marjan Berk