Omdat de kunst van het achteruit inparkeren mij deze week ernstig in de steek liet, tikte ik op de Brouwersgracht rond middernacht een fiets aan met mijn achterbumper. Mijn onhandige gepruts werd gadegeslagen door een echtpaar van middelbare leeftijd. Demonstratief bleven ze staan wachten tot ik uit mijn auto stapte. De man – type huisarts die het bij elke kwaal op ‘stress’ houdt – ging meteen in de verbale aanval. ‘Man, man, man, dat krijg je er nou van als je met zo’n rotgang achteruit vliegt!’ Ik probeerde hem te negeren en liep zo nonchalant mogelijk in de richting van de fout geparkeerde fiets. Op basis van de dramatische blikken van het echtpaar vermoedde dat ik het vehikel volledig in de prak had gereden. In mijn ooghoeken zag ik dat het koppel op me afkwam om de rol van kroongetuigen in alle gretigheid op zich te kunnen nemen. Tot hun verbazing was er helemaal niks te zien, dus gooide de zichtbaar teleurgestelde man het op een andere boeg. ‘Al die automobilisten denken maar dat de halve godvergeten stad van hen is. Ik mag lijen dat ze binnenkort de parkeertarieven verhogen naar 50 euro per uur!’ Heel even dacht ik dat ik in een aflevering van Bananasplit was beland, maar die angst bleek ongegrond toen de vrouw met een zorgelijk gezicht onophoudelijk aan de arm van haar echtgenoot begon te trekken. ‘Hè, toe nou, Hans. Kom, we gaan naar huis.’ Ze haalde me de woorden uit de mond, maar Hans was nog niet uitgeraasd. Hij richtte zijn gerimpelde wijsvinger op mij en riep dat het me zou sieren als ik even een briefje op de fiets zou achterlaten. ‘Maar er is helemaal niks te zien aan die fiets’, zei ik. ‘Er is niks verbogen, er zit geen slinger in het achterwiel en ook op mijn bumper is geen krasje te zien.’ Zijn vrouw trok opnieuw aan zijn arm om hem mee te sleuren, maar Hans bleef in zijn rol van de onverbiddelijke moraalridder. ‘Het gaat hier om fatsoen! Moet ik dat woord even voor je spellen?’ Zijn rood doorlopen ogen spuwden vuur. ‘Het bewijst maar weer eens hoe noodzakelijk het is dat de hele binnenstad autovrij wordt. Mensen hebben geen respect meer voor elkaar, laat staan voor andermans eigendommen.’ Hans liet zich nu eindelijk meesleuren door zijn echtgenote, die zich verontschuldigde en me nog snel een goedenavond wenste. Terwijl ze in de richting van hun huis liepen, bleef de foeterende Hans achterom kijken. Even later stond hij voor zijn raam en stak zijn beide middelvingers naar me op. Terwijl ik vriendelijk terugzwaaide – en dus even niet oplette bij het oversteken – vloog er een fietser vlak langs me heen, die mijn laptoptas schampte. ‘Kijk uit, klootzak!’ riep hij me na. Vrolijk fluitend liep ik het laatste stukje naar huis door deze gezellige stad vol fatsoensrakkers en fietsende middelvingers.

Martijn van Stuyvenberg
Hoofdredacteur Mokum Magazine